Kinderarts

Eerst kijkt de kinderarts of je diabetes hebt. De kinderarts stelt je veel vragen en doet ook wat onderzoeken. Maar jij kunt ook vragen stellen.

De kinderarts en de diabetesverpleegkundige zoeken uit wat voor insuline je nodig hebt, en hoeveel.

Je gaat ook nog naar een kinder-verpleegkundige, een diabetes-verpleegkundige en een diëtist.

Apparaten

Samen met de diabetes-verpleegkundige zoek je een controle-apparaat uit. Daarmee kun je zien hoeveel suiker er in je bloed zit. En jullie zoeken een goede insulinepen uit. Die heb je ook nodig. Daarmee spuit je insuline in je lichaam.

Leren

De kinderverpleegkundige leert je nog veel meer over diabetes.

  • wat diabetes is
  • wat hypo’s en hypers zijn (te weinig, of te veel suiker in je bloed)
  • hoe je controle-apparaatje werkt
  • hoe je insulinepen werkt

Je zult vaak in je vinger moeten prikken. Die heb je nodig om je bloed te testen. Dat is in het begin eng, maar je went er snel aan.

Ook moeten jij of je ouders insuline in je lichaam spuiten met een naald. Dat went ook. En hoe vaker je oefent, hoe gemakkelijker het wordt.

Eten en drinken

Iedereen moet gezond eten. Maar voor jou is het extra belangrijk hoeveel suiker je eet en drinkt. Dat mag niet teveel en niet te weinig zijn. Het is ook goed dat je op vaste tijden suiker binnenkrijgt. En precies zoveel als je nodig hebt. Dat is soms best lastig. Daarom helpt de diëtist je daarbij.

Spannend

Vind je dat prikken in je vinger toch wel spannend? En insuline spuiten al helemaal? Dan helpt de pedagogisch medewerker je om het minder spannend te maken.

Het is soms best moeilijk als je diabetes hebt. Daar kun je over praten met de klinisch psycholoog. Die geeft je ook tips om goed met de ziekte om te gaan.